Duurzaamheid gekwantificeerdEen vergelijking tussen Greencalc+, Eco Quantum, GPR Gebouw, BREEAM, LEnSE en LEEDDe bouwsector heeft steeds meer belangstelling voor duurzaamheid. Groene gebouwen en woningen leveren meer op en zijn eenvoudiger te verhuren en te verkopen. Maar wat is nou precies duurzaam? En hoe meet je dat? Er zijn verschillende instrumenten waarmee duurzaamheid in een score kan worden uitgedrukt. Een vergelijking tussen GreenCalc+, Eco-Quantum, GPR Gebouw, BREEAM, LEnSE en LEED. De markt wil duurzaam bouwen, ontwikkelen en renoveren. Duurzaamheid betekent hogere huren en verkoopprijzen, verbetering van gezondheid en welzijn, verhoogde productiviteit, minder ziekteverzuim, minder verloop, een hogere bezettingsgraad, vermindering van de vaste lasten, een langere levensduur, minder onderhoud en een hogere toekomstwaarde. Uit een Amerikaans onderzoek blijkt dat de effectieve huuropbrengst (huurtarieven + bezettingsgraad) zes procent hoger is bij groene kantoren [1]. De US Green Building Council ziet een groeiende markt voor groene bouwproducten en diensten, van zeven miljard dollar in 2005, naar twaalf miljard in 2007 en naar verwachting twintig miljard dollar in 2010. Marktpartijen merken ondertussen dat kopers en huurders in toenemende mate vragen om duurzame gebouwen. Ditzelfde geldt, maar dan in overtreffende trap, voor de kopers van woningen. Uit een recent onderzoek van het Nederlands Bureau Waardebepaling Onroerende Zaken blijkt dat woningen met Energielabel A, afhankelijk van het type, maar liefst vijftien tot zestig procent meer opleveren dan woningen met Energielabel G. Waarschijnlijk primair door de lage vaste lasten in een tijd waarin de energieprijzen (blijven) stijgen, maar ook omdat een groen label als indicatie wordt gezien voor recente investeringen en een goede staat van onderhoud. De markt haalt de regelgeving dus zogezegd rechts in en zoekt zelf actief naar instrumenten waarmee duurzaam kan worden ontworpen, ambities kunnen worden gecommuniceerd en het groene gehalte van gebouwen meetbaar en zichtbaar kan worden gemaakt. Er zijn grofweg drie soorten instrumenten waarmee duurzaamheid in een score kan worden omgezet: rekenprogramma's voor een gedetailleerde Life Cycle Analysis, rating tools voor de waardering en weging van groene maatregelen en kruisingen van deze twee vormen. LCA-methodesLife Cycle Analysis (LCA) is een methode die de milieueffecten van producten of gebouwen van de wieg tot het graf berekent, weegt, onder één noemer brengt en indexeert. Door te 'meten' worden appels en peren vergelijkbaar gemaakt. De kracht van de LCA-tools is hun wetenschappelijke onderbouwing en hun openheid voor het meten van (soms no-tech of low-tech) innovatieve maatregelen. Een voorbeeld is Eco-Quantum dat werd ontwikkeld in opdracht van SBR en SEV door W/E, IVAM UvA en Prisman, en is nu eigendom van laatstgenoemde bureaus. Het is beschikbaar als zelfstandig instrument, maar speelt ook steeds nadrukkelijker de rol van rekenhart van W/E's andere methode GPR Gebouw (zie verderop in dit artikel). GreenCalc+ werd ontwikkeld door Sureac, waarin NUON, NIBE, DGMR en Rijksgebouwendienst verenigd zijn. Beide tools zijn inmiddels voor zowel woning- als utiliteitsbouw geschikt. Eco-Quantum is echter vooral populair als tool voor de woningbouw, terwijl GreenCalc+ traditioneel een sterkere positie in het segment van utiliteitsbouw heeft. DataDe LCA-methodes combineren een schematisch 3D-gebouwmodel met een bestek waarin de producten, materialen en installaties worden geselecteerd en hoeveelheden gekwantificeerd. GreenCalc+ heeft een wizard waarmee snel een gebouw kan worden ingevoerd. Door een voorbeeldgebouw met de gewenste milieuprestatie uit de catalogus te kiezen, wordt het 3D-gebouwmodel zodanig ingevuld met materialen en installaties dat aan de ambitie wordt voldaan. Uiteraard kunnen ook alle keuzes handmatig worden gespecificeerd of bijgesteld. Eco-Quantum vraagt aan de gebruiker om voor tachtig componenten uit 1200 voorgeprogrammeerde producten te kiezen. Zo kan toch nog relatief snel een keuze worden gemaakt. Met behulp van een database met productinformatie wordt vervolgens de milieubelasting van het gebouw bepaald. Voor de materiaalmodule gebruikt Eco-Quantum de Milieu Relevante Product Informatie (MRPI) die door producenten wordt verstrekt. GreenCalc+ gebruikt het TWIN2002-model van het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE). Alle fasen van de levensloop van het gebouw worden in aanmerking genomen: vanaf de winning van grondstoffen en productie van materialen, transport, het bouwen, het gebruik en beheer, eventuele renovatie of herbestemming, onderhoud en vervanging, en uiteindelijk de sloop of het hergebruik. De energiemodules zijn gebaseerd op de EPC en de watermodule van GreenCalc+ is gebaseerd op de WPC. MilieueffectenDe berekende milieueffecten zijn in beide LCA-tools bij benadering dezelfde: uitputting van grondstoffen en energiedragers, aantasting van de ozonlaag, broeikaseffect, smogvorming, toxiciteit, verzuring, vermesting en (gevaarlijk) afval. GreenCalc+ kwantificeert daarnaast ook kwalitatieve aspecten zoals hinder door stank en geluid. Beide methodes tonen niet enkel de resultaten voor afzonderlijke effecten, maar ook geaggregeerde scores voor grondstoffen, emissies, energie en afval (Eco-Quantum), respectievelijk energie, water en materiaal en eventueel mobiliteit (GreenCalc+). Tot zover trekken de methodes bij benadering gelijk op. Ze verschillen echter sterk in de manier waarop ze de diverse milieueffecten van een wegingsfactor voorzien. WeegfactorenEco-Quantum bepaalt weegfactoren op basis van de MET-points methode (Materialen Energie Toxiciteit) van TNO en deTU Delft. Dit is een Distance-to-Target methode, waarbij de afstand van de milieubelasting tot de streefwaarden van de overheid de zwaarte bepaalt. Als er een groot verschil is tussen het huidige niveau van smogvorming en het niveau dat de rijksoverheid zich ten doel heeft gesteld, dan zal dit effect zwaar wegen, alhoewel ook een eigen afwijkende weging kan worden ingesteld. Eco-Quantum berekent de Milieu Indicator in MET-points per vierkante meter vloeroppervlak per jaar, per kubieke meter gebouwinhoud per jaar of per woning over de levensduur. De levensduur vormt een belangrijk gegeven bij de input, omdat met name het materiaalgebruik naar deze periode omgeslagen wordt. GreenCalc+ weegt de milieueffecten aan de hand van hun verborgen milieukosten. Dit zijn de kosten die we zouden moeten maken om ze te voorkomen danwel te herstellen, en werkelijk duurzaam te bouwen, dus zonder nadelig effecten voor gezondheid, biodiversiteit en Life Support System. Deze milieukosten zijn vooralsnog niet geïntegreerd in de productieketen en komen niet tot uitdrukking in de huidige prijzen, maar worden wel door de maatschappij en het milieu opgebracht. Waar de MET-benadering van Eco-Quantum een vorm van prioriteren is, wordt deze vertaling naar prijs als monetarisering aangeduid. BouwkostenBeide tools doen overigens sterk aan bestekmatige kostencalculatieprogramma's denken. Er zijn echter geen bouwkostendata in Eco-Quantum noch GreenCalc+ opgenomen, waarmee het groene rendement van investeringen geoptimaliseerd zou kunnen worden. W/E Adviseurs en NIBE geven beide aan dat het wel een gekoesterde wens is om met hun instrumenten te kunnen meten of voor hetzelfde geld een groener gebouw kan worden neergezet, maar dat dit vooralsnog te complex is op de korte termijn. IndexeringDe laatste stap in de berekeningen is die van indexering, waardoor appels en peren vergeleken kunnen worden, omdat ze onder één noemer zijn gebracht. GreenCalc+ vergelijkt de milieubelasting van het ingevoerde gebouw met die van een referentie van hetzelfde type en dezelfde afmetingen, maar met materialen, installaties en gebruikers die in 1990 gangbaar waren. De invloed van de gebruiker wordt hierbij ook inzichtelijk gemaakt. De score kan in een label worden vertaald. Eco-Quantum bepaalt haar index door de resultaten te vergelijken met een woning waarin alle vaste maatregelen van het Nationaal Pakket Duurzame Woningbouw zijn verwerkt. Voor beide programma's geldt dat de score kan worden ontleed. Het is eenvoudig na te gaan welke keuzes en onderdelen verantwoordelijk zijn voor de grootste milieubelasting en waar de meeste groene winst te behalen is. Rating ToolsRating tools zijn breed opgezette lijsten met criteria voor duurzaamheid. Anders dan de LCA-tools vragen ze niet om de invoer van een model en een bestek en ze berekenen geen waarden voor emissies of energieverbruik. De rating tools kennen gewogen punten toe aan groene maatregelen die het niveau van de bouwregelgeving overstijgen. De behaalde credits worden in een totaalscore en een label vertaald. BREEAM is de Environmental Assessment Method die in 1990 door het Building Research Establishment (BRE is de Britse SBR/TNO) werd gelanceerd. De recent opgerichte Dutch Green Building Council (DGBC) bereidt de introductie van de Nederlandse versie voor. Onder de founding partners van DGBC vinden we ABN Amro, Redevco, Dura Vermeer, SBR, ING Real Estate, TNT Real Estate en de gemeente Amsterdam. LEED staat voor Leadership in Energy and Environmental Design. Deze tool bestaat sinds 1998 en wordt door de US Green Building Council (USGBC) beheerd. USGBC is een coalitie van bouwers, architecten, overheidsagentschappen en non-profit-organisaties. LEED heeft een internationale pretentie, maar wordt vooral in de VS en in Canada gebruikt. LEnSE (Label for Environmental Social and Economic buildings) is een Europees label. De methodiek is in ontwikkeling en wordt ingevuld door onder andere W/E Adviseurs, Piode en BRE. Het heeft de eerste stappen van voorbereiding, ontwerp en uitwerking doorlopen, maar het is op dit moment niet te zeggen of en wanneer LEnSE daadwerkelijk ingevoerd zal worden. VragenlijstenDe rating tools laten zich beschrijven als vragenlijsten met uitleg en de vermelding van het aantal credits dat per punt kan worden behaald: Is er een informatiegids voor beheerders en gebruikers? Is welke mate wordt daglicht gebruikt? Wordt de mobiliteit teruggebracht? Wordt hout uit duurzame bronnen gebruikt? Hoe is de verhouding tussen groen en verharding? Zijn er eigen, projectgebonden innovaties toegepast? De opzet van de vragenlijsten is eenvoudig, maar claims moeten uiteraard wel aangetoond en bewezen worden. Er wordt daartoe naar normen, calculators, checklists en vuistregels verwezen. BREEAM werkt met certificering van externe onafhankelijke assessoren die de toets afnemen en het label toekennen. LEED controleert aanvragen van Accredited Professionals die wel een examen hebben afgelegd, maar niet gecertificeerd en vaak ook niet onafhankelijk zijn. Hun aanvragen worden centraal door LEED getoetst. LEED is erg duur: de kosten voor een assessment kunnen voor een groot gebouw tot $75.000 bedragen. Brede benaderingTyperend voor de rating tools is hun brede benadering van duurzaamheid. Hoewel in landen als Nederland het energieverbruik van een gebouw tijdens zijn levensduur zeer bepalend is voor de totale milieubelasting, beperken de tools zich niet tot energie, zoals het Energielabel wel doet. BREEAM beoordeelt beheer, gezondheid & welzijn, energie, water, transport, materialen & afval, landgebruik & ecologie en vervuiling. LEED heeft een vergelijkbare scope. LEnSE streeft naar een 'holistische benadering' waarin behalve klimaatverandering, biodiversiteit, uitputting van voorraden, milieubeheer, geofysische risico's, welzijn, gezondheid, vervoer en transport, ook sociale en economische aspecten als sociale veiligheid, sociale en culturele waarde, levensduur en LCC, financiering en vastgoedbeheer en lokale verankering zullen worden meegenomen. LokaalDe weging van aspecten is in toenemende mate lokaal bepaald. In Nederland is water geen beperking, terwijl in Noorwegen groene stroom in ruime mate voorhanden is. Dit komt tot uitdrukking in de hoeveelheid credits die per maatregel behaald kunnen worden en de weging van de categorieën onderling. Hoe hoog de lat - en ook het plafond - voor een bepaald label (Certified, Silver, Gold, Platinum bij LEED; en Pass, Good, Very Good, Excellent, Outstanding bij BREEAM) ligt, is eveneens afhankelijk van de plaats. Een gebouw dat in de VS een LEED Platinum score behaalt, zal van BREEAM hooguit een Good krijgen, maar de relatieve prestatie is naar 's lands gebruiken ongeveer gelijk. Het principe van relatieve prestatie gaat ook op voor het jaartal waarin een label wordt behaald. Een gebouw dat in 2008 Excellent is, zal in 2015 misschien Good zijn, indien het opnieuw zou worden getest. De criteria wijzigen en de lat schuift met de regelgeving en ontwikkelingen mee omhoog. De labels vermelden dan ook niet enkel de score, maar ook het land en het jaar. Charmant is overigens dat de labels ook een nuance bieden, met behalve een totaalscore ook deelscores en een korte vermelding van Building Highlights en Suggestions for Improvement. Hybride methodeOp het snijvlak van de LCA-tools en rating tools vinden we een hybride methode die het beste uit beide werelden combineert: GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Gebouw). Dit ontwerp- en prestatie-instrument is door de gemeente Tilburg en W/E Adviseurs ontwikkeld en wordt gebruikt door zo'n honderd gemeenten en zeshonderd architecten, ontwikkelaars en corporaties. W/E heeft haar LCA-instrument Eco-Quantum ingezet om de scores voor emissies en energieverbruik te bepalen, maar GPR bevat ook aspecten met een bredere kwaliteit, zoals toekomstwaarde en veiligheid. Het berekent scores voor energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit. Het programma sluit zoveel mogelijk aan bij bestaande normen zoals de DuBo infobladen van SBR, EPC, Woonkeur en Politiekeurmerk, maar kent ook gewicht toe aan de maatregelen. De gebruiker kiest eerst uit een catalogus van enkele tientallen referentiewoningen die tot in detail doorgerekend zijn en past die vervolgens aan. Het gebouw wordt in grote lijnen ingevoerd door oppervlaktes van vloeren en gevels en open delen te specificeren en de inhoud van het gebouw, de materiaalkeuze voor kozijnen en dergelijke in te voeren. Zo kan in korte tijd een score verkregen worden die toch een grote mate van betrouwbaarheid heeft. "De gedachte achter GPR Gebouw is dat je in twintig procent van de tijd tachtig procent nauwkeurigheid bereikt" laat Saskia van Hulten, senior adviseur bij W/E desgevraagd weten. De wens voor een hybride instrument valt ook te beluisteren bij BREEAM-NL. DGBC wil in samenwerking met de andere partijen gebruik maken van wat in Nederland al is ontwikkeld geeft Jack de Leeuw, algemeen directeur van SBR en bestuurslid van DGBC aan: "In Nederland hebben we de beschikking over een aantal ver ontwikkelde LCA-methodes. Wij willen het wiel niet opnieuw uitvinden en willen die methodes graag gebruiken voor het onderbouwen van normen en criteria en het aantonen van prestaties. Ik verwacht dat 'BREEAM-NL' steeds meer een overkoepelend label zal zijn, waarin LCA gebruikt zal gaan worden voor de weging en waardering van materiaalgebruik. Op dezelfde manier kunnen we het Energielabel gebruiken voor de waardering van de energieprestaties of de analyse van Life Cycle Costs voor de optimalisatie van duurzame investeringen." Verstandig gebruikOntwerpers en onderzoekers benadrukken overigens wel dat het bij alle instrumenten slechts om modellen gaat. Freek den Dulk van Piode die betrokken is bij de ontwikkeling van LEnSE en diverse NEN-normen geeft desgevraagd aan: "De modellen zijn heel bruikbaar om duurzaamheid met opdrachtgevers te bespreken. Met name de deelscores maken veel inzichtelijk. Het blijven echter modellen. Zelfs bij een 'eenvoudige' EPC-berekening bestaat er geen één op één relatie tussen model en werkelijkheid. Er is terecht veel discussie over bandbreedte, wegingsfactoren en aannames, dus je moet ook altijd je verstand erbij blijven gebruiken." [1] Piet Eichholtz, Nils Kok en John M. Quigley, "Doing Well by Doing Good? Green Office Buildings", april 2008. Berkeley Program on Housing and Urban Policy. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in bouwIQ 2008-6. |